Door Jelmer Luimstra

Blues dood? Niet als je naar het affiche van Here Comes the Summer kijkt. Met Shawn Amos, MOOON en Fink’s Sunday Night Blues Club haalt het festival een verscheidenheid aan blues in huis. Blues kent een lange historie, maar hoe ziet het heden eruit? Jelmer Luimstra bespreekt het genre met bluesmuzikanten. 

Een klein stukje geschiedenis. In de jaren ’20 en ’30 van de afgelopen eeuw begon de bluesmuziek als zwarte muziekstijl. Platenlabels zagen een markt voor de Afro-Amerikaanse gemeenschap, en categoriseerden het in die tijd als ‘race music’. Een pijnlijke naam, gezien de wortels van het genre die in de slavernij van het Amerika van de negentiende eeuw lagen. 

Afijn, in de roaring twenties toerden akoestisch spelende - zwarte - bluesartiesten als Blind Lemon Jefferson en Robert Johnson stad na stad af. Blues was een zwarte aangelegenheid, de witte gemeenschap had country.
 

Bluesrock

Met de komst van de elektrische gitaar brak in de jaren ’60 en ’70 de vernieuwende bluesrock door. Van De Britse rockgroep The Rolling Stones tot de Nederlandse Herman Brood, een nieuwe – nu opvallend witte – generatie liet zich in het hele westen inspireren door de muziek van bluesmuzikanten als Howlin’ Wolf en Muddy Waters. Blues werd hip, mede doordat het genre zich als elektrisch versterkte variant opnieuw uitvond. 

Maar goed, dat waren de jaren ’60 en ‘70. Blues is anno 2017 weer teruggebracht tot een nichegenre. Het is allang ingehaald door punk, hiphop en later elektronische muziek. Hip, dat is het dus allang niet meer, maar is blues vandaag dan puur een aangelegenheid voor nostalgische babyboomers? Dat blijkt te kort door de bocht. Wie alleen al kijkt naar het succes van retrogroepen als DeWolff en My Baby ontdekt dat juist ook een jonge generatie bands zich nog altijd door blues laat inspireren. 

MOOON

'Als het wat elektrischer gemaakt is, wordt het voor ons interessanter. Dan komt de swing erin.’

Een van hen is MOOON. Dit is een driekoppige groep uit Aarle-Rixtel, een nog geen 6000 inwoners tellend dorp in Noord-Brabant. De band bestaat uit broers Tom (23, bas/zang) en Gijs de Jong (18, drums/zang), en hun neef Timo van Lierop (24, gitaar/zang). Dit najaar komen de drie met hun debuutplaat. 

Hun samenkomst als band laat zich omschrijven als een klassiek small town-verhaal. In Aarle-Rixtel hadden de jongens - zoals het hoort - niets te doen, dus besloten ze zich in 2013 samen op de muziek te storten. Van Lierop is bluesgitarist, wat zijn invloed heeft op de sound van MOOON. Aanvankelijk begonnen de drie met pure blues en boogie-woogie, maar tegenwoordig hoor je ook surf- en garage-invloeden terug in hun muziek.

Om erachter te komen waar de muzikanten hun inspiratie precies vandaan halen, bellen we naar Aarle-Rixtel. Gijs de Jong somt meteen een rijtje bluesrockers uit de jaren ’70 op, zoals Mike Bloomfield en Rory Gallagher. Zijn broer vult aan: ‘We houden ook van oudere akoestische bluesmuziek, zoals het werk van Robert Johnson. Dat vinden we supermooi, maar we kunnen er als muzikanten weinig mee. Als het wat elektrischer gemaakt is, wordt het voor ons interessanter. Dan komt de swing erin.’

1967

Als we ze vragen naar de beste periode voor de muziek, blijken het toch de jaren ’60 te zijn waar ze bij MOOON op uitkomen. ‘1967, dat was het jaar,’ zegt Gijs de Jong. ‘1969!,’ zegt Van Lierop enthousiast. 

'Als ik aan mooie muziek denk, dan komt die meestal niet uit het heden' - Timo van Lierop



Opvallend is hun reactie allerminst. Met hun lange haren en psychedelische shirts lijken de bandleden zo uit de jaren ‘60 geteleporteerd. Met moderne muziek hebben ze bij MOOON dan ook weinig. ‘Als ik aan mooie muziek denk, dan komt die meestal niet uit het heden,’ zegt Van Lierop. ‘Ik luister vooral oude muziek, of ik zoek nieuwe bandjes die iets met oude muziek doen.’ 

Ook met elektronische muziek - toch de muzikale status quo van hun generatie - hebben ze bij MOOON weinig op. Toch zijn ze de rockers in de minderheid.  Terwijl de EDM-hausse jonge dj’s als Martin Garrix en Hardwell naar de grote podia van deze wereld brengt, lijken de jonge bluesmuzikanten anno 2017 vooral te schitteren in afwezigheid. ‘Je moet echt goed zoeken,’ zegt Tom de Jong. ‘Je hebt weinig jonge gasten die het doen. Wel oude gasten die na hun werk gaan spelen.’

Desondanks deed MOOON in zijn vierjarige bestaan al heel wat shows. Ze stonden in kleine kroegen, op lokale festivals en in clubs door het land als voorprogramma van de psychedelische rockband The Black Marble Selection. Op hun concerten komen volgens de bandleden zowel jongere als oudere mensen af. ‘Eigenlijk is bluesmuziek voor iedereen,’ zegt Van Lierop er dan ook veelzeggend over.

Blues als taal

Wat al die mensen bindt bij blues is de muzikale taal, denkt Van Lierop. ‘Iedereen weet hoe het schema in elkaar zit. Als wij bijvoorbeeld gaan jammen met onbekende artiesten, kan iedereen gemakkelijk inhaken.’ Tekstueel draait het genre voor hem om realistische verhalen. ‘Natuurlijk hebben wij niet zoveel ellende meegemaakt als de oude bluesmuzikanten,’ geeft Van Lierop meteen toe, ‘maar uiteraard wil je wel omschrijven wat er om je heen gebeurt. Met blues kan dat.’ 

Ze doen het op hun eigen manier, met liedjes over schoolperikelen of het leven in een kleine stad. ‘Het nummer Too Cool for School gaat er bijvoorbeeld over dat sommige mensen zich slecht gedragen op school, waardoor je daar liever niet wilt zijn.’ 

Van de drie muzikanten zit overigens alleen Gijs de Jong nog op school. Van Lierop werkt op een BMX-fietsenpark (‘van wc’s schoonmaken tot het geven van fietslessen’), en Tom de Jong staat iedere dag in de staalfabriek. ‘Het is zwaar werk, waar je vieze handen van krijgt,’ zegt hij lachend. Behoorlijk bluesy, vindt de bassist. Hij refereert aan de Afro-Amerikaanse gemeenschap die door de toenemende industrialisatie in de vorige eeuw steeds vaker van de plattelandse katoenvelden naar de fabrieken in de stad trok.

Barrelhouse

Op de vraag of de naam Barrelhouse de bandleden van MOOON nog wat zegt, krijgen we nul op het rekest. Toch opvallend, want de Haarlemse groep Barrelhouse deed in de jaren ’70 van de vorige eeuw iets vergelijkbaars als MOOON. Ook de Haarlemmers haalden hun invloeden uit de blues van voor hun tijd, om hun eigen versie van bluesrock te maken. 

Kijk alleen maar naar hun bandnaam: een ode aan de oude kroegen (ook wel juke joints) van de Afro-Amerikaanse gemeenschap in de vorige eeuw. Na een dag hard werken op de plantages verzamelden de werkers zich hier voor ontspanning. 

Door de racistische Jim Crow-wetten vanaf de negentiende eeuw, was er in de Verenigde Staten tot ver in de twintigste eeuw sprake van rassensegregatie in bijvoorbeeld het uitgaansleven en het vervoer. Afro-Amerikanen gingen daarom naar hun eigen barrelhouses, die een bakermat werden voor bluesmuziek. Artiesten als Robert Johnson en Son House waren er kind aan huis.

De Haarlemmers van Barrelhouse speelden in de jaren ’70 in talloze Nederlandse clubs. Het liefst in kleine muziekcafés, met de bar binnen handbereik. In de jaren ’80 viel de band uit elkaar, om vanaf 1993 weer in de originele bezetting bij elkaar te komen. Afgelopen jaar brachten ze met Almost There weer een nieuwe plaat uit. 

Bassist Jan Willem Sligting (68) verliet de groep in 1982 om als programmeur in Paradiso te werken, wat hij tot 2014 deed. Sinds 1993 zit hij weer bij zijn oude band. Sligting werkt tegenwoordig bij Carré. In de artiestenfoyer vertelt hij over hoe blues zijn generatiegenoten massaal wist te raken.

John Lee Hooker

Hij begint over de actieve studentenbeweging in het Amerika van de jaren ’60. ‘Zij herontdekten de blues, en daarmee ik ook,’ zegt Sligting. Hij herinnert zich nog dat hij als zestienjarige voor het eerst bluesmuzikant John lee Hooker hoorde. ‘Je wist niet wat je hoorde,’ zegt hij. ‘De muziek was zo samengebald en uitgekristalliseerd, maar zonder franje. Een beat en een stem.’ Al snel wilde hij ‘al die platen horen’. ‘Er was geen internet, dus je moest alles van de radio plukken en naar de platenboer gaan om te kijken of ze iets hadden.’

'Blues was samengebald en uitgekristalliseerd, maar zonder franje' - Jan Willem Sligting


Toen Sligting op een dag de muziek van The Rolling Stones hoorde, viel hem op dat de Stones naar dezelfde platen luisterden als hij. ‘Zij speelden covers van Howlin’ Wolf, Solomon Burke en Robert Wilkins. Het zat dus echt in die tijd.’ 

Toch benadrukt hij nog maar eens: in die periode luisterde echt niet iedereen naar Howlin’ Wolf. ‘Ik weet nog dat The Rolling Stones in 1964 voor het eerst gingen spelen in Amerika. Amerikaanse journalisten vroegen de bandleden wie idealiter het voorprogramma zou moeten doen, waarop de Stones zeiden: Muddy Waters of Howlin’ Wolf. De journalisten zeiden: who are they?’ 

Liefde

Toch is blues wat Sligting betreft tijdloos. Mooi vindt hij de teksten, die in zijn perceptie vooral veel over de liefde gaan. ‘Neem zo’n tekst van Robert Johnson als “bury my body down the higway side, so my old evil spirit can get a Greyhound bus and ride.” Prachtig is dat.’ 

Blues noemt hij ‘puur romantisch’. ‘Je speelt gewoon de muziek zoals je het voelt. Je moet erdoor gegrepen worden. Als je zingt over dat je je meisje mist, moet je je ook echt eenzaam voelen. Als je dat kan overbrengen terwijl je het zingt, neem je mij mee. Onze zangeres (Tineke Schoemaker, red.) zegt wel eens: dat is een mooi liedje, maar geen tekst voor mij. Dan doen we hem niet.’ Soms gebeurt het ook andersom, legt hij uit. ‘Dan is het één zin uit een nummer die haar pakt. Bijvoorbeeld: “you don’t have to love me always, but please stick around with me sometimes”.’

Muzikale vrijheid

Bluesmuziek kent een vast schema, waar je je als muzikant aan te houden hebt. Opvallend genoeg ziet Sligting hier als muzikant juist iets van vrijheid in terugkomen. ‘Het is heel simpele muziek, met een simpel schema. In de jazz moet je je vaak bekommeren om het gecompliceerde schema, waardoor je je minder vrij voelt om te improviseren. Een bluesmuzikant als John Lee Hooker heeft echter vaak genoeg aan één akkoord. Dit geeft de vrijheid die wij in de begindagen zochten.’

'Nu is blues een muzieksoort, maar in de jaren '70 leek het wel eens dé soort' - Jan Willem Sligting



De bluesmuziek overbrengen naar het Nederlandse publiek was in de jaren ’70 niet moeilijk, herinnert Sligting. ‘Het was helemaal in, en je had dus altijd publiek,’ zegt de bassist. ‘Nu is blues een soort, maar toen leek het wel eens dé soort. Op Woodstock was het immens populair, met Ten Years After en Jimmi Hendrix.’ Barrelhouse speelde in de hoogtijdagen al snel zo’n honderd keer per jaar, herinnert hij. Sligting kon naar eigen zeggen rondkomen van zijn muziek. 

Elektrisch

De gitaarrockers van MOOON mogen dan nu weinig ophebben met dancemuziek, in de jaren ’60 was er volop kritiek op de elektrisch versterkte gitaar. Bekend is het voorbeeld van folkzanger Bob Dylan, die door een deel van zijn publiek werd verguisd nadat hij in 1965 de overstap van akoestische naar elektrische gitaar maakte. Ook bij Barrelhouse kregen ze in de jaren ‘70 wel eens te maken met kritisch publiek, die stelden dat blues akoestisch hoorde. 

Sligting kan hier weinig mee. Het vaststellen van hoe blues als genre zou moeten klinken, gaat in tegen zijn ideaal van muzikale vrijheid. ‘Het gebeurde trouwens al eerder dan in onze tijd,’ zegt hij. ‘Ik kan je recensies uit 1950 laten lezen waarin men schreef: als een saxofoon meedoet, is het voor mij geen blues meer.’ Hij moet lachen. ‘Ach, ik vind dat je als muzikant gewoon moet doen wat je mooi vindt.’

Jerry ‘Blind Boy’ Paxton

Binnen de blueswereld is het rockelement al jaren de gemene deler, toch gaat niet iedereen hierin mee. Kijk maar naar de 28-jarige Afro-Amerikaan Jerry ‘Blind Boy’ Paxton. Niet alleen is dat ‘Blind Boy’ een verwijzing naar zijn jaren ’20-held Blind Lemon Jefferson, zelf klinkt Paxton ook alsof hij uit die periode komt. Hij speelt gitaar, mondharmonica, viool en zingt zelfs geregeld a-capella. 

Toch groeide Paxton op in het moderne Los Angeles. Zijn grootouders verhuisden er 50 jaar geleden naartoe vanuit blueshart Louisiana, dat rijk aan katoenplantages was. ‘Ik ben één generatie verwijderd van de katoenvelden,’ zei hij er eens over tegen een Australische krant.

Luidt Paxton met zijn retrobenadering een ‘nieuw’ hoofdstuk in voor de bluesmuziek? Wat al niet kan. Toch ligt het meer voor de hand dat de multi-instrumentalist opereert in een nichemarkt binnen de bluesmuziek. 


Times Like Deese

Voor wie op zoek is naar de bluesgeest van nu, is de muziekdocumentaire Times like Deese uit 2010 opvallend. Documentairemakers Maarten Schmidt en Thomas Doebele bezochten de Missisippi-delta, die met zijn katoenvelden een belangrijke broedplaats voor bluesmuziek werd. 

In de documentaire komen vooral oude bluesmuzikanten aan het woord, die allen hun eigen problemen hebben: ze kunnen de rekeningen niet betalen, hebben trauma’s van de oorlog in Vietnam en diens nasleep, en maken zich druk over de politieke ontwikkelingen van de huidige samenleving.

Hiphop

Eén scene springt eruit. Hierbij filmen de documentairemakers een groepje zwarte jongeren. Het is de enige scene waarin niemand bluesmuziek maakt. De jongeren zijn meer van de hiphop en rappen voor elkaar in hun huiskamer. Zo wordt door de documentairemakers een vergelijking getrokken van hiphop als de moderne blues. Net als blues kwam hiphop in de jaren ’80 ook op als genre waarvoor je als muzikant weinig middelen nodig had. Een beat, een sample en een microfoon.

Is hiphop daadwerkelijk de blues van nu? Dat is te kort door de bocht geredeneerd, denkt Sligting. ‘Als je niet kijkt naar de verschijningsvorm maar de sfeer, is hiphop weer totaal verschillend. Hiphop is boos, terwijl blues dat eigenlijk zelden is. Dat vind ik ook wel weer het mooie aan hiphop. Blues zal de maatschappij nooit veranderen, hiphop wel.’

Fat Possum

De gedachte dat we blues nieuw leven moeten inblazen is op zichzelf trouwens al zo oud als de weg naar Rome. Zo wilde Matthew Johnson in 1991 de blues weer hip maken met zijn blueslabel Fat Possum in Mississippi. ‘Ooit was de blues gemeen, sexy, experimenteel, opwindend,’ zei hij eens in een interview met journalist Sander Donkers. ‘Het vertegenwoordigde een onderstroom in de maatschappij, en het was de hipste muziek die er bestond. Nu lopen alle leuke meisjes meteen weg als ik vertel dat ik bluesplaten maak.’

Johnson weet dit indertijd aan ‘gladgestreken’ bluesbands, die elkaar volgens hem alleen maar zouden nadoen, en niet eens meer zouden weten waar de wortels van de muziek liggen. Met artiesten als R.L. Burnside en Junior Kimbrough probeerde hij het bluesvuur weer te laten ontvlammen. Maar met het overlijden van deze oude bluesartiesten, sneeuwde ook het uitgesproken blueskarakter van het label onder. Fat Possum maakt tegenwoordig furore met jonge rockbands als Temples en Yung.

Misschien leert dit ons de les dat je het experiment in de blues niet kunt afdwingen. Sligting bijvoorbeeld is helemaal niet zo geïnteresseerd in vernieuwing. ‘Het gaat mij om de zeggingskracht van muziek,’ zegt hij. Hij trekt en parallel naar de boekenwereld. ‘Dit Zijn de Namen van Tommy Wieringa vind ik een indrukwekkend boek. Toch is het allerminst vernieuwend. Op een gegeven moment kon ik zelfs al voorspellen hoe het boek afliep. Maar doet het ertoe? Nee, denk ik.’

Fink

"Fink’s Sunday Night Blues Club, Vol. 1 is een ode aan bluesmuziek"

Wie toch waarde hecht aan vernieuwing binnen het genre, kan terecht bij de Britse singer-songwriter Fink, oftewel de 44-jarige Fin Greenall. Tot op heden stond hij vooral bekend om zijn timide popliedjes, maar op zijn nieuwe plaat gooit hij het roer helemaal om. Het in maart verschenen Fink’s Sunday Night Blues Club, Vol. 1 is een ode aan bluesmuziek. In plaats van zich vol op de klassieke blues te storten, maakt hij het spannend door het genre op zijn eigen manier te benaderen. Luister maar naar de violen in She Was Right, of Gold Hour, dat harde bluesrock-delen afwisselt met meerstemmige a-capella.

Als we met Greenall bellen, wordt duidelijk dat het project alles van doen heeft met zijn experimentele aard als artiest. ‘Mijn vorige plaat Horizontalism was erg elektronisch’, zegt hij, ‘dus deze organische bluesplaat voelt als een natuurlijke nieuwe stap.’ 

Hard Believer

Al vanaf dat hij 12 jaar was, hield Greenall van bluesmuziek, en op het podium deed hij al wel eens wat met het genre. Toch durfde hij nooit een bluesplaat op te nemen, bang dat hij was om een fotokopie te maken van wat al bestond. Zij nummer Hard Believer uit 2014 deed Greenall van gedachten veranderen. ‘Op Hard Believer combineerde ik blues met Afrikaanse muziek. Over het resultaat ben ik nog steeds erg te spreken, omdat het muzikaal wat toevoegt. I nailed it.’

Na Horizontalism sloot Greenall zich een paar maanden op in zijn appartement in Berlijn om te werken aan wat Fink’s Sunday Night Blues Club, Vol. 1 zou worden. Zondagavond is volgens hem de beste avond van de week om naar blues te luisteren, omdat het vooruitzicht aan een nieuwe werkweek toch altijd een beetje ‘bluesy’ zou aanvoelen. De plaat krijgt een vervolg, al is Fink nu eerst weer bezig met een ‘gewoon Fink-album’. Het moet wel afwisselend blijven, wil hij maar zeggen. 

Gevoelsmuziek

Blues trekt ook Greenall aan vanwege de simpelheid van het genre. ‘Het gaat over die momenten in het leven waarover je geen controle hebt,’ zegt Greenall. ‘Bij blues gaat het erom dat je je gevoelens uit, terwijl je alles niet hoeft uit te leggen. Blues draait dus niet om intellect, maar om het leven.’

'Ik wil een moderne versie van blues maken. Niet terugkijken' - Fink


Net als Sligting vindt Greenall het een misverstand dat blues een ietwat gedeprimeerd genre zou zijn. De muziek zou juist primair draaien om het gevoel en de liefde. Toch zijn de slavernijwortels van de muziekstijl natuurlijk niet om blij van te worden. Ook de - witte - Britse singer-songwriter realiseert zich dit. ‘Ik zie het als een van de meest tragische en schokkende perioden uit de geschiedenis. Ik wilde daarom koste wat kost voorkomen dat ik die reis zou kapitaliseren met mijn muziek, aangezien het niet mijn reis was. Daarom refereer ik niet naar spirituals of gospelmuziek. Dat zou getuigen van disrespect, vind ik. Ik wil daarom een moderne versie van blues maken. Niet terugkijken.’