Brieven in tijden van isolatie #2
Dan Hassler-Forest & Auke Hulst
Auke schreef eerder over sci-fi en het genot en gemis in zijn einzelgängerbestaan, waarop Dan terug schreef over een nieuwe rangorde in huis en filmgeschiedeniscolleges voor dochters. De eerste twee brieven zijn hier te lezen.
Amsterdam, 11 april
Ha Dan,
Je hebt helemaal gelijk – het schrijven van een brief is een veel minder vluchtige handeling dan het tweeten en appen waartoe we vervallen zijn. Die vluchtige communicatie is misschien efficiënt, maar vermindert ook het gewicht van de woorden en de noodzaak ze te wegen. Even snel gekeken: je brief (waarvoor dank!) was ruim 4100 tekens, wat toch bijna 30 old school tweets zijn. Een immense draad, maar wel eentje die minder gericht is op argumenteren, wat toch wel een beetje het probleem is van twitterdraadjes: die nauwelijks verholen aanvechting elkaar met een Desert Storm van beweringen en feiten dood te knuppelen. Voor de bühne, bovendien... Ik prefereer deze zachtere, menselijkere vorm. Alleen al het feit dat je de moeite hebt genomen me zo uitgebreid te schrijven...
De hectische wereld die je beschrijft – de op een postzegel samengeperste levens van gezin en werk – ken ik niet, maar ik besef terdege dat die eerder de norm is dan mijn fortress of solitude bovenin dit zeventiende eeuws Amsterdamse kompasmakersgebouw. Wat ik van vrienden met gezinnen hoor is, frankly, niet echt reclame, maar wat je over de filmsnelcursus voor je kinderen vertelt, is een fijne uitzondering op dat steunen-en-kreunen. Ik kan me voorstellen dat het ook voor jou leerzaam is. Voor mij zou het wel gezond zijn, denk ik, al was het maar om het solipsisme te doorbreken.
Je hebt het over ‘het ene lichtpuntje’ wanneer je over dat filmprogramma spreekt, maar zie je inmiddels al meer lichtpuntjes? Ik ben wat zorgelijk aangelegd, maar ik merk toch dat ik deze crisistijd ook prettig vind. Het goede en het slechte bestaan naast elkaar, en voor genieten van dat goede probeer ik me maar zo min mogelijk te generen. Ik merk dat ik rustiger ben en dat de stad ook rustiger is – ik bedoel dan niet zozeer qua drukte, wat voor zich spreekt, maar qua temperament. Het weer zal er iets mee te maken hebben, maar de stad voelt liever dan voorheen. Het amechtige is er wat van af, het haastige, het gedrang, het ellebogenwerk. Het gebrek aan toeristen bevalt me zeer, moet ik zeggen, en ik vraag me af of er een toekomst voor deze stad is waarin die alles perverterende kracht een kleinere rol zal spelen. Dat zal economisch voor velen een oplawaai betekenen, maar ik geloof dat het een fout is te denken dat toerisme onvermijdelijk is, zoals het een fout is te denken dat de huidige sociaal-economische orde onvermijdelijk is. (In mijn hoedanigheid van reisschrijver speel ik op dat vlak een kwestieuze rol, I know.) Ik merk dat ik door die rust veel meer zie op mijn wandelingetjes. Gisternacht liep ik over de compleet verlaten Wallen, een deel van de stad dat ik normaal mijd, en zag ik de schoonheid van de historische stad opeens veel scherper. Zowel het grote als het kleine is zichtbaarder geworden. Een oude gevelsteen. Een enkel verlicht raam waarachter een schoonmaker rondloopt, hardop zingend en met een stofzuiger op zijn rug, als een verdwaalde Ghostbuster. Een hond en een kat die omstrengeld liggen te doezelen.
Het bewegen door de stad was voorheen vooral het navigeren door een zee van lichamen. Die onontkoombare nabijheid had bij mij het effect van verder in mezelf opgesloten raken. Er is nu ademruimte en ik heb het gevoel dat ik de wereld beter zie dan voorheen. Ook heb ik de rust om met mijn geliefde lange wandelingen in de natuur te maken, zonder dat altijd knagende schuldgevoel dat werkzaamheden verwaarloosd worden. Hoe de toekomst eruit zal zien – of de wereld grimmiger zal worden, of ik die rust weer kwijt zal raken, of mijn bestaanszekerheid zal verbrokkelen, zoals ik nu al bij veel zzp’ers zie gebeuren – weet ik niet, maar ik zal proberen het voordeel van dit nadeel niet te vergeten.
Alle goeds daar, en hopelijk tot snel,
Auke
PS: Benieuwd naar je gedachten over de sciencefictionvraag uit de vorige brief!
PS2: Nog een toevoeging – ik merk dat ik me schuldig voel over het feit dat ik, hoewel op gepaste afstand en maximaal in een groep van twee, naar buiten ga en wandel. En me dus ook geroepen voel ter verdediging toe te voegen dat ik (heus!) plekken en routes zoek die afstand bewaren goed mogelijk maken. Misschien voel ik ergens dat ik het ook wat dit betreft te makkelijk heb, en misschien meer ‘straf’ verdien? Hm.
Naschrift 18 april:
Een paar dingen die de afgelopen tijd zijn gebeurd, nopen me tot een naschrift. Een paar goede dingen, om te beginnen. Een eerste experiment met leesbevordering via Zoom, “schoolbezoek” aan ruim 100 leerlingen in Meppel, om te praten over mijn (akelig toepasselijke) near-future dystopie Slaap zacht, Johnny Idaho. En ik had de eer een bevriend koppel naar het ziekenhuis mogen te rijden, waar een paar uur later hun dochtertje is geboren. Ze voelden zich comfortabeler bij een chauffeur die ze kenden, dan een taxi.
Tegelijk voel ik dat ik in mijn brief niet helemaal oprecht ben geweest. Niet bewust – ik had het gewoon nog niet door. Hoewel ik denk dat het me makkelijk afgaat, deze lockdown, word ik al dagen geplaagd door bloederige nachtmerries waarin ik word opgejaagd door allerlei vormen van kwaad – tsunami’s, gewapende troepen, jachtvliegtuigen, gezichtloze monsters. Ik had ze vaak, vroeger, dat soort nachtmerries, die gewoonlijk speelden in en rond het huis waar ik ben opgegroeid. Deze zijn van dat huis losgeweekt. Het is lang geleden dat ik op geregelde basis nachtmerries had. Ik geloof niet in droomduiding, maar ik geloof wel dat stress in de nacht een weg zoekt, dus misschien valt deze crisis me toch een stuk zwaarder dan ik dacht.
Amsterdam, 20 april
Dag Auke!
Ik merk dat ik echt moeite moet doen om niet steeds meteen terug te schrijven: het flitstempo van e-mail, sms, WhatsApp en Twitter heeft me dusdanig geconditioneerd dat ik ook in deze briefwisseling de neiging heb om direct te reageren. Maar ik voel dat er andere gedachten ontstaan als ik er besluit er wat langer over te doen: je woorden op me in te laten werken, mijn eigen brief er nog eens bij pakken, jouw brief nog een keer lezen, me afvragen of ik mijn eigen gedachten eerlijk en zorgvuldig heb verwoord...
Ondanks de klaagzang uit mijn vorige brief is het dus ook best fijn om deze moeilijke omstandigheden positief in te zetten. En dan merk ik dat een crisis als deze toch een beetje hetzelfde effect heeft als (daar komt hij!) sciencefictionliteratuur. Want nu we gedwongen worden om onze dagelijkse werkelijkheid opeens anders in te vullen, gaan we ook allerlei vraagtekens plaatsen bij de keuzes die we elke dag zo vanzelfsprekend maken.
Dit is volgens mij de grootste kracht van sf: niet het voorspellen van de toekomst – dat levert toch weinig bruikbaars op. Maar het speculeren over tendensen in de huidige samenleving die in de loop van de jaren sterk uitvergroot kunnen worden: dystopieën zoals die in jouw boek Slaap Zacht, Johnny Idaho helpen ons in de eerste plaats de wereld van nu wat kritischer te bezien.
Ik schreef zelf vorige week voor De Filmkrant een stukje over wat de zombiefilm ons kan leren over een moment als dit. Is de zombie-uitbraak een gevaarlijke verstoring van een gezond en heilzaam leven? Of laten deze verhalen ons juist zien dat we zelf te veel als zombies door het leven gaan – vastgeroest in een gedachteloze sleur, terwijl we onze keuzes laten dicteren door de irrationele drang om continu te consumeren?
Dat tweede perspectief lijkt me op dit moment in ieder geval het meest productieve. In tijden van crisis is onze eerste impuls om dingen zo snel mogelijk terug naar het oude te proberen te brengen. We missen de rust en regelmaat, de relatieve veiligheid van een voorspelbaar en routineus bestaan. Vooral voor mensen zoals ik, die zich geen zorgen hoeven te maken over het wegvallen van hun inkomen of het dak boven hun hoofd, is het verleidelijk om deze crisis te zien als een ongemakkelijke maar tijdelijke onderbreking van een vast patroon. Voor mensen met minder privileges dan ik, is het heel anders. Ik probeer me voor te stellen hoe het is om nu werkloos te zijn, of op de vlucht, of chronisch ziek, of dakloos.
Juist het besef dat een crisis als deze mensen ontzettend onevenredig treft, maakt dat een terugkeer naar “het gewone leven” me zo tegenstaat. Business as usual is dan ook een bijna té letterlijke verwoording van onze ingeburgerde prioriteiten: een leven dat voelt als een spreadsheet, waarin je al je activiteiten netjes onder kunt brengen in de “normale” kolommen (werk, familie en gezin, sociaal leven, hobby’s, sport en recreatie) en een fijn leven simpelweg een kwestie is van de juiste rekensom maken.
Daarom is het volgens mij zo belangrijk om naast de dystopische toekomstbeelden waar we zo gewend aan zijn geraakt ook utopische ideeën te koesteren. En dan niet de ouderwetse totalitaire waanbeelden die uiteindelijk tot zoveel ellende hebben geleid. Ik bedoel het eigenlijk op een kleiner, heel persoonlijk niveau: in wat voor wereld zou ik het liefst willen leven? Wat zou ervoor nodig zijn om dat te bereiken? En wat zou ik bij kunnen dragen (of juist op moeten offeren) om het mogelijk te maken?
Dit zijn natuurlijk de vraagstukken waar het sciencefictiongenre ons bij uitstek mee confronteert. Maar zoals je al zei, voelen deze vragen anders, en dringender, op een moment als dit. Ik moet denken aan de inleiding die de fantastische sf-schrijver China Miéville publiceerde in een recente heruitgave van Thomas Mores Utopia. Hij benadrukt daarin dat we juist nu, in deze futuristische wereld van high-tech gadgets en groeiende ongelijkheid, utopische denkers nodig hebben. Want utopieën zijn meer een kwestie van noodzaak dan van optimisme:
Utopianism isn’t hope, still less optimism: it is need, and it is desire. For recognition, like all desire, and/but for the specifics of its reveries and programmes, too; and above all for betterness tout court. For alterity, something other than the exhausting social lie. For rest. And when the cracks in history open wide enough, the impulse may even jimmy them a little wider.
Dat laatste punt is waar ik nu het vaakst aan moet denken: het idee dat er heel af en toe momenten voorbij komen waarop échte verandering opeens tot de mogelijkheden lijkt te behoren. Maar op zo’n moment moeten we natuurlijk wel een idee hebben van wat we willen. En dat is moeilijk. Jouw eerdere Gramsci-citaat vat het probleem zo mooi samen: “The old is dying, but the new hasn’t yet been born. Now is the time of monsters.” (Vrij geciteerd, en op basis van een iets andere vertaling...)
Als ik het me goed herinner, was dat utopische juist waar we over botsten tijdens ons podiumgesprek op Vlieland vorig jaar. Jij had niet zoveel op met utopieën, en was geneigd ze eerder als gevaar dan als redmiddel te zien. Dat gevaar zie ik ook heus wel: neo-fascistische politici als Trump, Bolsonaro, Orbán en Baudet zijn natuurlijk óók utopische denkers, en willen niets liever dan hun ideaalbeeld aan anderen opleggen.
Toch komen we niet zo ver zonder gezamenlijke ideeën voor een betere toekomst. En daarom moeten we wel, of we willen of niet. Hope without optimism! Mijn grote vraag aan jou is dan ook: hoe ziet jouw utopie eruit? Of, om het wat kleiner te houden: wat zie jij als een wenselijke toekomst? Ik weet dat dit een onmogelijk vraag is, helemaal voor een norse zwartkijker als jij. Ik heb daar zelf ook last van. Maar ik ben zo benieuwd wat die vraag oplevert!
Denk er rustig over na – je hebt de tijd. Mijn hoop is dat het speculeren over een mooie toekomst ook helpt wat spanning en druk weg te nemen, en daarmee die nare dromen hopelijk te verlichten.
Warme groet,
Dan