Brieven in tijden van isolatie #3
Dan Hassler-Forest & Auke Hulst
Amsterdam, 1 mei 2020
Ha Dan,
Ik had wat slechte dagen, hier. Loden luchten, zware gedachten. Voor het eerst ook zorgen over mijn persoonlijke toekomst – deels terug te voeren op tegenvallende royalty-statements en het invullen van belastingformulieren. Ik voel me opgejaagd, een gevoel dat me gewoonlijk in gang schopt – ‘Tom Poes, verzin een list!’ – maar nu tot inertie leidt. Vandaar dat ik wat langer nodig had je brief te beantwoorden.
Dat gevoel van opgejaagd zijn wordt ook gevoed door de wijze waarop de culturele sector momenteel onder de bus wordt gegooid onder auspiciën van een minister die – vanaf een veilige afstand – met elke ademtocht een handkus des doods onze kant uit blaast. Met daarbij de kanttekening dat ik een hekel heb aan dat woord ‘sector’, waarmee cultuur in economische taal wordt geperst, terwijl we het hebben over zuurstof voor de geest. Mensen die niet begrijpen wat Churchill wel begreep, dat de kunsten essentieel zijn voor ‘any complete national life’, moeten zichzelf eens afvragen waarom ze zo graag zuurstof aan die publieke geest willen onttrekken. Op cynische momenten denk ik: omdat je alleen weg kan komen met je hebzuchtige agenda als je zoveel mogelijk hersendode consumenten kweekt. Waarmee we terug zijn bij jouw opmerking over hoe naar zombiefilms te kijken.
Ik ben het helemaal met je eens: terug naar ‘normaal’ gaat niet. We hadden normaal überhaupt al niet normaal moeten vinden. De wijze waarop de neoliberale ideologie – een ideologie die vijandig staat tegenover het collectieve belang, die de publieke ruimte in de uitverkoop heeft gedaan en het idee van commons ten grave heeft gedragen – zich bijna onzichtbaar heeft gemaakt terwijl-ie alom is, lijkt wel door een paranoïde sf-schrijver bedacht. Ik denk dan aan wat scenarist Charlie Kaufman erover zei in zijn BAFTA-lezing uit 2011, een lezing die ik geregeld opnieuw beluister en bijna als heilige tekst beschouw:
As I’m sure you know, there is a fungus — Ophiocordyceps unilateralis — that infects the brains of carpenter ants and it turns them into zombie slaves, more or less. What happens is that the ants climb to the underside of leaves near the forest floor, secure themselves to the leaves and then die, becoming a food source for the fungus. Eventually the positioning of the ant corpse serves to allow the spores to burst out of the ant’s head and rain down on other ants. This is true. And it’s very successful. There is fossil record of this occurring up to 48 million years ago. The thing that’s fascinating about this to me is that the ant is acting mindlessly against its own interests and the interests of its fellow ants by becoming a tool of the fungus. I think a similar system has evolved in our culture.
(Dit is nog niet een erg optimistische brief. Sorry. En hij wordt ook nog eens veel te lang…)
Net als jij zie ik dat mensen het liefst hebben dat deze crisis zo snel mogelijk voorbijgaat. Dat ze deze tijd in een la kunnen parkeren, zoals je een akelige droom wegstopt. Tegelijk zie ik ook dat mensen tot zowel herwaardering als afwaardering van aspecten van dat ‘normale’ leven komen. Herwaarderen van: rust, van een stad die weer van de bewoners is, van wandelen in de natuur, van het contact met vrienden en familie; van het geluid van vogels, van een smetteloze lucht, van ademen – hoe beladen ademen ook is geworden. Herwaardering van dingen die ze het meest missen: café, bioscoop, sporten. En het afwaarderen van dingen die ze misschien minder missen dan ze hadden gedacht: verre reizen en daarmee op de socials te koop lopen, shoppen tot je dropt, amechtig dansen op de maat van de mode. (Ik las dat inzamelpunten de stroom weggooide kleding nauwelijks aankunnen, alsof mensen letterlijk hun oude leven willen afwerpen.) Dat alles omzetten in blijvende en bete-kenisvolle veranderingen zal een politieke inspanning vergen, en dus het definitief afserveren van het denken dat de politiek al decennia schraagt. En dat vraagt weer politieke actie van ons, kiezers. Die kans dient zich aan – Miéville’s ‘crack in history’ kan verder open worden gewrikt – maar het zal afhangen van hoe sterk de aanvechting is om zo snel mogelijk terug te keren naar vroeger, en hoe fel het verzet van de dominante ideologie.
Nu gebeurt er ogenschijnlijk politiek wel iets. Na decennia van terugtredende overheid, marktverheerlijking en bezuinigingen ten koste van de publieke zaak is er opeens de terugkeer van Keynesiaanse big government: hoge tekorten, grote uitgaven, noodfondsen. Dat is op zich winst ten opzichte van, bijvoorbeeld, de crisis van 2008. Maar ik ben bang dat het gezichtsbedrog is. Louter damage control. De bereidheid grote bedrijven te redden en zzp’ers te laten verzuipen, is een teken aan de wand. Ik denk dan niet alleen aan de miljarden voor KLM, maar bijvoorbeeld aan een hulppakket van bijna 400 miljoen voor scheepsbouwer IHC Merwede. Eén bedrijf dat meer krijgt dan de gehele culturele sector, die in een soort sterfhuisconstructie is gedwongen. Ik vrees dat we aan de andere kant van de tunnel zullen zien dat wat nog staat en wat verzopen is conform de heersende agenda zal zijn. Dankzij politieke keuzes gemaakt vanuit een zeer enge visie op de samenleving – een visie waarin alleen het economische bestaat. En ik voorspel je: dat Keyeniaanse spenderen zal worden gevolgd door keiharde bezuinigingen die andermaal ten koste zullen gaan van de publieke ruimte, de publiek zaak, de 99 procent. Behalve dus, als we politiek in beweging komen. Ik herinner me de discussie over utopisch denken die we op Vlieland hadden nog goed. Mijn scepsis kwam niet alleen voort uit ‘one man’s utopia is another man’s dystopia’, maar ook uit een angst dat het positivisme van utopisten ons kwetsbaar maakt voor destructieve krachten. Ik denk nog vaak aan de internetutopisten van het eerste uur, de wishy-washy o-het-wordt-zo’n-mooie-vrijplaats-voor-iedereen-crew. Die misvatting, breed uitgedragen, is er deels verantwoordelijk voor dat we niet alert genoeg zijn geweest op de logische uitkomst van zo’n vrijplaats. In een compleet gedereguleerde omgeving zullen de sterksten macht aggregeren en misbruiken, ten koste van de rechteloze massa. In die zin is internet een voortzetting van de tastbare wereld met andere middelen. En dus zitten we nu met een – volkomen voorspelbare – vorm van de 19e eeuwse roofbaronnen.
En toch weiger ik mezelf te laten verlammen. Ik sluit me aan bij wat Miéville zegt, en bij wat jij zegt. Hope without optimism! Proberen iets goeds teweeg te brengen, tegen de klippen op, al was het maar om iets goeds, iets constructiefs in mezelf in leven te houden. Het schrijven van een dystopie als Slaap zacht, Johnny Idaho – een roman waarin grote bedrijven en miljardairs zelf de overheid zijn geworden en tot in elke vezel van mensenlevens zijn doorgedrongen – is ergens een optimistische daad. Omdat het tot denken wil aanzetten vanuit de overtuiging dat dat zin heeft. Maar het klopt: zo’n dystopie laat vooral zien wat je níet wilt. Een idee van wat wél nastrevenswaardig is, is belangrijk, zolang zo’n toekomstbeeld maar kritisch genoeg wordt beschouwd en niet kritiekloos tot geloofsartikel wordt verheven.
Je vroeg me hoe een betere wereld er in mijn ogen uit moet zien. In grove streken: ik zie een wereld waarin het economische een beduidend kleinere footprint heeft, waarin zowel de publieke ruimte als de commons dominant zijn. Waarin werk een andere rol heeft. Waarin een basisinkomen bestaat. Waarin we op een andere manier de wereld om ons heen benaderen. De Japanse roboticapionier Masahiro Mori zei ooit dat de mens geen waardigheid kan ontlenen aan het onderwerpen van mechanische vindingen, hooguit aan het in machines herkennen van karakteristieken die ook zijn eigen innerlijk doordesemen: vergankelijkheid, veranderlijkheid, gebrek aan zelfinzicht, gebrek aan controle. Hij had het over onze omgang met robots, maar slaat dat niet op onze omgang met alles? Volgens Shinto is alles in het universum bezield, van mens tot robot tot kiezelsteen, en onderdeel van hetzelfde geheel – er is geen hiërarchie, geen kwalitatief verschil. Dat animisme kunnen we kinderachtig vinden, of in elk geval onwetenschappelijk (en dat vind ik ook), maar ik zie tegelijk dat het onze houding ten opzichte van wat ons omringt gunstig kan beïnvloeden. Ik ben zelf a-religieus. Was zelfs uitgesproken anti-religieus. Maar inmiddels denk ik dat er winst kan zitten in het aanhangen van een verdwazing die de mens geneest van zijn eigenwaan. Noem het verstandige stompzinnigheid.
Ik ben benieuwd hoe jouw betere wereld eruit ziet. Hopelijk gaat het je goed daar.
Hartige groenten,
Auke
PS: Nog een anekdote, voor wat-ie waard is. Ik maak ’s nachts wandelingen, omdat ik een late slaper ben, en omdat ik dan in alle rust naar de ruwe mix kan luisteren van de plaat die ik aan het opnemen ben. Een paar dagen terug werd ik door een man aangesproken in een verfomfaaid pak, type aan lager wal geraakte universitair docent. Het was een kleine, vriendelijk ogende Irakees van een jaar of vijftig. Dakloos en illegaal. Hij zei dat hij de hele dag vergeefs had staan liften om in Ter Apel te geraken, omdat hij geen geld had voor trein of bus. Ik besloot – dat doet deze tijd ook met je – hem te geloven, maar ik had geen geld bij me. Ik schreef mijn adres op het beduimelde wiskundeboek dat hij uit zijn docententas haalde en zei hem dat hij een half uur later een envelop zou kunnen vinden in mijn brievenbus. Thuis zocht ik uit wat het kostte om naar Ter Apel te reizen, en dat bedrag stak ik in de envelop, die hij inderdaad even later uit de benedendeur viste.
En wie kwam ik gisteren tegen? Die man, die me andermaal om geld vroeg. Ik zei: ‘We hebben al gesproken, je hebt geld van me gehad. Waarom ben je niet in Ter Apel?’ Waarop hij snel de benen nam.
Ik was eerst pissig. Op mezelf (verdiende loon voor je naïviteit!) en op die man, die tegen me gelogen had. Maar dat veranderde langzaam. Ik dacht, ja, hij heeft gelogen, maar hij zit sowieso in een klotesituatie en het geld zal dat op zijn minst verlicht hebben. En ik probeerde het ook breder te zien. Ik geloof niet dat mensen inherent slecht zijn, maar dat mensen slecht gedrag (kunnen) gaan vertonen als je ze in slechte situaties manoeuvreert. En dan zijn we weer terug bij de inrichting van de wereld. Hij schaamde zich, ik was boos, en dat had allebei niet gehoeven.
Amsterdam, 7 mei
Hé Auke,
Wat rot om te lezen dat je zulke slechte dagen meemaakt. Ik begrijp het heel goed. Van moment tot moment lijkt het alsof het allemaal best meevalt: ik kijk (nog) meer films, ik maak een ommetje, ik ga met de kinderen naar het park om met de frisbee te spelen, ik sorteer mijn boekenplanken. Er zijn geen grote momenten om samen te voelen of erkennen wat er weg is gevallen: de spontane familiebezoekjes, de eindeloze avond in een café met die vriend die je te weinig ziet, de onvoorspelbare chemie in een collegezaal vol studenten, de plezierige verveling die toeslaat als je in de trein stapt naar een routineuze bestemming. Los van elkaar is het gemis nog best te overzien. Maar als je het bij elkaar optelt, is het echt veel.
Vorige maand had ik een sterfgeval in de nabije familie. Zoiets is altijd heftig, en het is allemaal nog iets moeilijker, iets onwerkelijker, en iets pijnlijker onder deze omstandigheden. Maar het geeft je wel toestemming om gezamenlijk uiting te geven aan verdriet, en dat brengt ook weer opluchting, en daarmee nieuwe moed en energie met zich mee. De rituelen, gesprekken, en praktische handelingen rondom een uitvaart geven betekenis en richting aan het verlies, en helpen je dus ook weer verder.
Dat soort momenten hebben we nu niet voor alles wat we in deze periode kwijt zijn geraakt. We kunnen ook nog lang niet overzien hoeveel dat is, of wat dat betekent – dus we blijven ook vaak hangen in een soort vacuüm. De moeite die jij voelt om jezelf dan weer te motiveren, herken ik enorm. Het boek dat ik aan het schrijven was, heeft dan ook lang stil gelegen. Twee weken geleden dacht ik genoeg rust in mijn hoofd te voelen om het weer op te pakken, vooral om maar weer een grote project te hebben om wat richting aan mijn gedachten en structuur aan mijn werkdagen te geven. Maar vorige week kwam er dan weer opeens een onverklaarbare hoofdpijn op die maar niet weg wil gaan.
Nou ja, zo onverklaarbaar is die hoofdpijn misschien ook wel niet. Bij iedereen groeit de druk, en zonder toegang tot de uitlaatkleppen die we allemaal nodig hebben, blijft die zich opbouwen. En welke vorm dat ventiel voor iedereen ook heeft, het komt toch altijd neer op sociaal contact met anderen.
Daar zie ik ook dat mijn idee van een mooie toekomst zo volledig overeen lijkt te komen met de utopische idealen die jij in je laatste brief schetste. Het is een wereld waarin plezier, contact, en saamhorigheid centraal staan. Waarin we tijd hebben om met elkaar door te brengen – zonder dat we daarvoor kapitalistische termen als ‘investeren’ en ‘besteden’ hoeven te gebruiken. Op hoopvolle momenten denk ik eventjes dat deze crisis een opstapje daartoe kan zijn. En minder hoopvol gestemd zie ik net als jij de powers that be hun slag slaan en de wereld naar hun hand zetten door snel te schakelen in deze tijd van onzekerheid en angst.
Ik put hoop uit jouw anekdote over de Irakees die je ’s nachts was tegengekomen. Er zat veel verdriet en teleurstelling in, maar het voelde als iets moois. Die man vroeg om hulp, en die heb je hem gegeven. De overwinning zat voor mij in het inzicht dat je besloot om het grotere plaatje boven de details te stellen: om je niet stuk te staren op het verhaal dat hij jou vertelde, maar er iets moois uit mee te nemen. Onze samenleving maakt het al veel te gemakkelijk om ons over te geven aan cynisme, iedere dag opnieuw. Elk moment waarop we ons daartegen weten te verzetten, is een overwinning die niet alleen onszelf, maar ook anderen kan inspireren.
Een paar dagen geleden kreeg ik een e-mail van mijn vader, die het artikel had gelezen dat ik over het anti-kapitalisme van de film Parasite had geschreven. Hij wilde graag meer weten over hoe ik daarover dacht: hij vroeg met name of het niet hopelessly idealistic is om je nu tegen zoiets te verzetten? Ik schreef terug dat ik het heel leuk zou vinden om daarover een langer gesprek te voeren. Maar laten we een begin maken met de afschaffing van die term, en ons zo hard mogelijk verzetten tegen de gedachte dat idealisme in beginsel al hopeloos is. Want zolang ‘idealistisch’ en ‘realistisch’ in ons taalgebruik in de praktijk functioneren als tegenstellingen, weten we dat er iets goed fout zit in ons wereldbeeld. Misschien moeten we in vergaderingen, lezingen en toespraken ook niet meer voorstellen om ‘wel realistisch te zijn’, maar juist om vooral idealistisch te blijven.
Het lijkt me een mooi doel om naar te blijven streven: hoopvol idealisme. Ik ben er zelf nog lang niet – ook ik voel me daar nog steeds te cynisch, te sarcastisch, te zwartgallig voor. En ook ik moet me vastklampen aan kleine momenten van contact, waaruit je hoop, liefde en solidariteit kunt putten. Daarom ben ik ook zo dankbaar voor deze publieke briefwisseling, die tot mijn grote verdriet hiermee alweer tot een einde komt. Want het geeft je een doel, als een horizon in de verte – eigenlijk een utopisch ideaal om naar te streven. Ik blijf het proberen.
Griebelse grutjes,
Dan