Brieven in tijden van isolatie #1
Dan Hassler-Forest & Auke Hulst
Brief van Auke,
dinsdag 7 april 2020:
Beste Dan,
Lang geleden dat we elkaar in levende lijve zagen – onder omstandigheden die nu ondenkbaar zijn geworden. Druk festival, zonovergoten eiland, afgeladen boot terug, om vervolgens in een al even afgeladen auto richting Amsterdam te sjezen. Social Distance: Zero. (Wat maar zo de titel van een sciencefictionroman had kunnen zijn.)
Voor mij voelt deze tijd ook als sci-fi, en ik vraag me af jij en ik de veranderingen makkelijker of juist moeilijker kunnen verteren doordat wij ons van jongs af met een dieet van sciencefiction hebben gevoed. (Ik denk: makkelijker. Jij?)
Ik herken in elk geval een bepaald type sf waarin een terloops noodlot nietsvermoedende personages besluipt. Personages die zich veilig waanden. Dan heb ik het niet alleen over het virus, die aartsbesluiper, maar ook over de wijze waarop dat virus breuklijnen blootlegt die voor oplettende beschouwers al zichtbaar waren, zelf als die beschouwers het niet eens konden worden over de ernst en betekenis van die breuklijnen. Of over het aantal mensen dat door die breuklijnen pootje kon worden gelicht.
Samuel Delany schreef ooit dat de apocalyps al gekomen en gegaan is, en dat wij slechts in de as graaien, wat suggereert dat iets al verbrokkeld kan zijn op het moment dat je – gezichtsbedrog! – denkt het nog stevig vast te hebben. En nu ik je schrijf, denk ik ook aan wat Gramsci schreef, een citaat dat ik niet zozeer uit Gramsci’s werk ken, maar van jouw Twitter-feed: ‘The crisis consists precisely in the fact that the old is dying and the new cannot be born; in this interregnum a great variety of morbid symptoms appear.’ Vallen dit virus en de gevolgen ervan onder de morbide verschijnselen? Is het virus een katalysator van morbide verschijnselen? Versnelt het de geboorte van de nieuwe orde? Of zal het de oude verstevigen, of zelfs verhevigen? (Ik vrees dat we van dat laatste al de contouren zien.)
Maar er is ook, en vooral, de wereld achter de voordeur. (En, mijn god, wat is er nu véél wereld achter de voordeur.) Hoe is het met je, Dan? Ben je in goede gezondheid? Hoe ingrijpend is de lock-down voor jou, als docent, als vader, als partner? Valt het je mee, tegen? Heb je dingen over jezelf ontdekt die je niet voor mogelijk hield? Hoe sla je je door de dagen heen?
Wat mezelf betreft, ik denk dat ik geluk heb gehad. Ik ben gewend om thuis te werken en om veel alleen te zijn. Geen kinderen, ook. Eigenlijk zat ik altijd al in een intelligente lock-down – een te luchthartige opmerking, ik weet het, die gemaakt kan worden bij de gratie van het uitblijven van serieuze tegenwind. Er zijn (afkloppen) nog geen ziektegevallen in mijn directe omgeving, al is mijn moeder in de zeventig en een, let’s say, risicozoekend verschijnsel. Ik heb voldoende buffer om het een tijdje uit te kunnen zingen. Een fijne woon- annex werkplek. (Hoewel ik merk dat ik nu meer bezig ben met muziek opnemen dan met de roman waaraan ik werk.) Natuurlijk, zelfs een einzelgänger wenst meer sociaal verkeer dan dit, en er zijn momenten dat ik de wereld hiervoor hartstochtelijk mis. Ik mis mensen. Ik mis voetbal. Ik mis de bioscoop.
Maar als gezegd, het gaat me relatief gemakkelijk af.
Alle goeds daar. Hou je taai. Tot snel.
Auke
Antwoord van Dan,
donderdag 9 april 2020:
Hé Auke!
Wat is het toch ook leuk om een echte brief te krijgen. Het doet me weer eens beseffen dat schriftelijke communicatie met vrienden en bekenden eigenlijk altijd snel en vluchtig gaat, door te appen of te twitteren, terwijl e-mail zelden meer oplevert dan een onuitputtelijke to-do list. Meteen bekruipt me het volstrekt onrealistische goede voornemen om vanaf nu weer regelmatig brieven te gaan schrijven.
Hoe dan ook, met mij gaat het best goed. Althans: ik vind dat ik niet zou moeten klagen. Ik heb een vast inkomen, mijn familie en andere dierbaren zijn vooralsnog gezond, en ik ben thuis van alle gemakken voorzien. Maar toch valt het me zwaar.
Net als jij leefde ik in de pre-Coronawereld ook al een bestaan dat erg op zelf-quarantaine leek. De meeste dagen bracht ik in volstrekte rust achter mijn toetsenbord door: ik schreef wat, ik las wat, ik riep sarcastische dingen op Twitter, ik rommelde in mijn muziekverzameling, ik staarde wat voor me uit. Op sommige dagen doorbrak ik mijn isolement door een college of lezing te geven of (eigenlijk te zelden) iets leuks met iemand te gaan doen. ’s Morgens en ’s avonds was het een stuk hectischer, want dan had ik ook met mijn partner en twee kleine kinderen te maken.
Die balans is nu helemaal weg. Zeven dagen per week heb ik nu te maken met twee kleine mensjes die vermaakt, gevoed, gerustgesteld, geliefkoosd, opgevoed, opgetild, schoongepoetst, uitgelaten, aangemaand, en onderwezen moeten worden. Dat doe ik niet alleen, maar (ik zou bijna zeggen tot overmaat van ramp) samen met een partner die óók snel overprikkeld raakt en tegen de muren opklimt.
Als gezinnetje deze nieuwe situatie doorstaan voelt dan ook wel eens als een naargeestig sociaal experiment: een soort Hunger Games waarin je het moet opnemen tegen de mensen die je het meest dierbaar zijn. En tot nu toe voelt het bepaald niet alsof ik aan de winnende hand ben. Schrijven blijft beperkt tot e-mails wegwerken: deze brief is volgens mij het eerste stuk tekst van meer dan twee alinea’s dat ik sinds het begin van deze toestand heb geschreven. En lezen lukt al evenmin: de stapel boeken die ik dan nog hoopte weg te werken, ligt onaangeroerd naast de bank. Rustig zitten is er zelden bij, en als dat wel lukt, ben ik zo moe dat ik hooguit twee pagina’s verder kom.
Ergens ben ik dus echt wel jaloers op jouw kluizenaarsbestaan. Die heerlijke rust! Die zeeën van tijd! Die stilte... Voor de asociale hufter in mij is het een wensdroom.
Tegelijkertijd weet ik ook dat het spreekwoordelijke gras altijd groener is, en dat de dagelijkse zorg voor anderen structuur en regelmaat aanbrengt die me op de been houdt. Mijn zorgen over de post-Coronatoekomst (waar ik het in een volgende brief over wil hebben) hou ik zo op afstand, ironisch genoeg door kinderen groot te brengen die zich straks in die wereld moeten zien te redden.
Intussen blijkt het ene lichtpuntje in deze hele ellende de noodgreep te zijn die ik bedacht om de tijd simpelweg samen door te komen: een haastig bedacht filmprogramma om de kinderen wat meer te leren over mediageschiedenis. Bijna elke dag kiezen ze uit een door mij samengestelde lijst een klassieke film, van Charles Chaplin tot Who Framed Roger Rabbit, die ik omlijst met een soort kleutercollege, en waar ze vervolgens iets over tekenen en schrijven in hun filmschrift. Ze vinden het prachtig, en ik misschien nog wel het meest. Want wat blijkt opnieuw? Films zijn veel leuker als je de ervaring met iemand kan delen. Zo gaat het bloed waar het niet kruipen kan, en blijf ik ook onderwijs geven zonder elke keer achter zo’n ellendig computerscherm op Zoom of Skype te blijven hangen.
Goed, mijn brief wordt alweer te lang, en het is inmiddels ook verdacht stil geworden in huis. Waarschijnlijk hebben de kleintjes een iPad bemachtigd en zitten ze stiekem LEGO Star Wars te spelen. Deze fulltime-opvoeder tegen wil en dank moet dus even in actie komen. Volgende keer probeer ik minder te klagen, en je leukste vraag – over sciencefiction in tijden van onzekerheid en verandering – daadwerkelijk te beantwoorden.
Hou je goed! En blijf schrijven. Het liefst aan mij.
Dan