Door Oscar van Gelderen

In 1977 zette stencil artist Hugo Kaagman zijn eerste piece in Amsterdam. Hij was een pionier; lang voordat street art salonfähig werd (de Banksy-koffiemokken zijn tegenwoordig niet aan te slepen) plaatste Kaagman zijn werk op straat – vóór Blek le Rat, Keith Haring, Basquiat. Alleen de Amerikanen Fekner en Hambleton en een paar jochies (ouder dan 14 zijn ze niet) die figureren in het klassieke boek Watching My Name Go By (voorwoord: Norman Mailer!) uit 1974 waren eerder. In 2008 wordt Hugo’s pionierswerk door niemand minder dan Banksy zelf erkend, en nodigt Mr B. hem uit om mee te doen aan het Cans Festival in Leake Street, Londen.

Rechtvaardigheid.

In 1977 bracht John Cooper Clarke zijn eerste platen uit op het onafhankelijke label Rabid – gerund door Martin Hannett –, als eerste de EP Innocents. Sinds 1979 tourt hij met collega ‘popdichter’ Linton Kwesi Johnson, en stond op de planken met The Sex Pistols, The Fall, Joy Division, The Buzzcocks, Siouxsie and the Banshees, Elvis Costello en New Order. In 1980 bereikt het album Snap, Crackle & Bob de 26e plaats in de UK charts. Producer: Martin Hannett.

Martin Hannett! Hoe – om met John Cooper Clarke te spreken – fucking legendarisch wil je het hebben? De man achter de Factory-sound, Joy Divison, Invisible Girls, de drums op het dak van de studio...

In 2007 duikt de monotone, wat verveelde beat van het eerste nummer op de plaat, ‘Evidently Chickentown’, op in The Sopranos. Terwijl Phil Leotardo aan de toog van een bar zijn zonden overdenkt, dendert Clarke’s stem staccato door het beeld:

the bloody pubs are bloody dull
the bloody clubs are bloody full
of bloody girls and bloody guys
with bloody murder in their eyes

Waarbij opgemerkt dient te worden dat in de aflevering van The Sopranos het woord bloody wordt gebruikt (zo als het ook op de plaat staat), maar dat Cooper Clarke dat woord bij live performance vervangt door fucking.

Dan klinkt het ongeveer zo.

the fucking pies are fucking old
the fucking chips are fucking cold
the fucking beer is fucking flat
the fucking flats have fucking rats
the fucking clocks are fucking wrong
the fucking days are fucking long
it fucking gets you fucking down

Beter, eigenlijk.
Hoe dan ook: rechtvaardigheid.

Dat gedicht: ‘Evidently Chickentown’.

Ik weet nog, broekie in de vroege jaren tachtig, dat het grote indruk op me maakte, vooral door de volkomen alledaagse taal en het gebruik van rijm (not done). Ik was een snob, van het ergste soort - hoe obscuurder de auteur hoe beter (dat vind ik nog steeds, maar tegenwoordig probeer ik ze te gelde te maken) -, en had een helder beeld bij een schrijver: een licht onaangepast persoon die – hoe clichématig – far from the madding crowd zijn oeuvre schiep.

Schrijver zijn, dat wilde ik ook.

Ik had alleen niets te melden.

Ik ben daarom maar uitgever geworden.

John Cooper Clarke en Linton Kwesi Johnson – en trouwens ook Johnny van Doorn, want ook hij frequenteerde in de jaren tachtig het alternatieve popcircuit en is in zekere zin ook een pionier, ‘Komtocheensklaarklootzak!’ schreeuwend in het deftige Carré in de jaren zestig – ademden in woorden de punkmentaliteit: de vierkwartsmaat in de punkmuziek vond weerklank in de vierkwartsmaat in de poëzie. Hard, snel, ruig, niets ontziend, maatschappijkritisch, humoristisch, arbeideristisch – dit waren woorden als staal op staal, maar dan uitgespuugd in een microfoon.

Het kon me allemaal niet subversief en ruig genoeg zijn, en JCC koppelde zijn performance ook nog eens aan ontregelende oneliners van het betere soort.

‘If Jesus was Jewish, why the Spanish name?’

Hij is trouwens behoorlijk bij de tijd, onze man Clarke. Over Phil Spector zei hij recent: ‘It’s pretty bad shooting a chick through the brain but not as bad as fucking children.’

Daar zit geen woord Chinees bij, zou mijn literaire voorbeeld Vaandrager zeggen – zelf een man die het ongewone in gewone woorden wist te vangen.

Terug naar Clarke.

In 2013 wist ik hem te strikken voor een kort optreden tijdens de presentatie van Mecano, de memoires van Dirk Polak – legendarisch muzikant, schrijver, schilder, surrealist. Daar stond hij dan, held uit de jaren tachtig, nog altijd zo scherp als een scheermes, witty as hell en volstrekt relevant.

Sinds het fenomeen Poetry Slam in Nederland (in 2002 werd Erik Jan Harmens de eerste nationaal kampioen) een ommekeer teweegbracht in de waardering voor de performance - stond de goede performer vroeger in een kwade reuk omdat het op papier ‘allemaal wel niet overeind zou blijven’, omdat humor not done was, omdat een schrijver zich bij voorkeur achter de schermen diende te bewegen, en als hij al optrad dan toch liefst in de bibliotheek of kantoorboekhandel van het betere soort - is het de hoogste tijd dat schrijver en rasperformer John Cooper Clarke in Nederland definitief doorbreekt.

Om te beginnen op Vlieland.