Liefde voor de wansmaak
Jan Doense over de schoonheid van onbedoeld slechte horror
Bij een man die zijn leven aan zo’n gruwelijk filmgenre wijdt zou je misschien een ietwat luguber persoon verwachten. Iemand die in een horrorfilm zelf de slechterik zou kunnen zijn. Dat vooroordelen lang niet altijd kloppen, bewijst de goedlachse Doense meteen. “Ik heb eigenlijk best een goede jeugd gehad en heb nooit problemen gehad,” vertelt de 54-jarige Amsterdammer. In het begin was een horrorfilm dan ook niets meer dan een “spannend achtbaanritje” voor hem. “Spannend, want je weet niet wat er gaat gebeuren en na anderhalf uur is het voorbij. Tegenwoordig zie ik een horrorfilm als een confrontatie met je diepste angst: de dood. Ik ben gaan merken dat ik de horror ook wel op ging zoeken om er op de een of andere manier over na te denken. De dood kan onverwachts toeslaan en ik vind het wel belangrijk om me daar toch bewust van te zijn.”
De liefde voor horror is terug te leiden naar zijn kleutertijd, toen Doense bouwmodellen van dinosaurussen verzamelde. “Dinosaurussen zijn eigenlijk ook een soort kleine monstertjes,” verklaart Doense. Zijn vader kwam vervolgens aanzetten met een reeks bouwdozen van klassieke filmmonsters. “Ik had die films nog nooit gezien, maar ik was direct helemaal gefascineerd door de monsters. Toen ik de films vervolgens zelf ging bekijken, was het hek van de dam.” Hij begon de plekken op te zoeken waar horrorfilms gedraaid werden en kwam uit bij zeer eigenaardige filmhuizen. “Je had hele spannende bioscopen hier in Amsterdam, de zogenaamde buurtbioscopen, en dat waren een beetje de Grindhouse-bioscopen waar Quentin Tarantino het over heeft. Daar draaiden de raarste films die je nergens anders kon zien, mensen zaten te roken in de zaal en er waren geregeld knokpartijen. Als je nu opgroeit met Pathé-bioscopen, dan maak je iets heel anders mee. Het was echt een andere tijd.”
Doense besloot te gaan schrijven over (horror)films waarvan hij dacht dat ze te weinig aandacht kregen. Via een vriend kwam hij terecht bij de Film Informatie Dienst (in 1995 opgeheven), een platform waarop alle Nederlandse films die uitkwamen werden besproken. Omdat hij niet slechts wilde blijven schrijven, begon hij al snel met het organiseren van filmfestivals, waarvan zijn horror/sciencefiction-evenement Amsterdam Fantastic Film Festival (tegenwoordig IMAGINE) uitgroeide tot een jaarlijks terugkerend filmfestijn. “Toen ik voor het eerst in 1984 voor het eerst een horrorfestival organiseerde, had ik een David Cronenberg-retrospectief,” herinnert Doense zich. “Toen zag nog niemand iets in David Cronenberg en moet je nu eens kijken.” Hij wijst naar de grote letters ‘David Cronenberg’ die achter ons op de muur van EYE staan. “In het genre gebeuren dingen waar je oog voor moet hebben en in Nederland had niemand dat,” vervolgt Doense. “Distributeurs niet, recensenten niet en filmmakers niet. Ik ben dus een beetje begonnen het horrorgenre te promoten.”
Maar wat maakt de ene film nu tot een goede en de andere juist tot een slechte horrorfilm? Het lijkt een perfecte vraag voor iemand die ook wel Mr. Horror wordt genoemd. Het antwoord is echter niet even eenduidig. “Als je een spookverhaal wil maken moet je ervoor zorgen dat je publiek kippenvel krijgt en moet je vooral niet met bloed gaan smijten,” begint Doense. “Als je een splatter movie wilt maken, moet je gewoon zorgen dat je heel veel kunstbloed hebt. Dat klinkt een beetje simpel en alles er tussenin is ook mogelijk, maar horror is niet eenduidig. Als je een psychologische horrorfilm wilt maken, moet je werken aan je karakters en als je gewoon een achtbaanritje wilt maken, dan moet je zorgen voor geweldige special effects en een goede editor.”
De regels voor goede horror zijn trouwens ver te zoeken bij het materiaal dat Doense vertoont tijdens De Nacht van de Wansmaak, waar hij met tekst en uitleg het slechtste op horrorgebied uit de jaren ’60 en ’70 laat zien. Oftewel: een kijkje in de keuken van de eerdergenoemde, verdwenen Amsterdamse buurtbioscopen. “Het zijn films die in de jaren ’70 gewoon in de bioscoop draaiden, maar zo slecht zijn dat ze tegenwoordig niet eens meer op Video on Demand worden uitgegeven,” verzekert Doense ons. Maar toch trokken juist deze films de aandacht van Doense en Verheyen. Reden? De films zijn hilarisch. “Bij ons ontstond het idee dat als wij dit zo leuk vonden er meer mensen moesten zijn die het zouden kunnen waarderen,” beredeneert Doense. “En dus zijn we toen voor onze vrienden trailers van al die ‘shit’ gaan vertonen.” Het was een succes en De Nacht van de Wansmaak is inmiddels een begrip in Nederland en Vlaanderen. “Omdat we beiden supernerds zijn, hebben we er ook hele verhalen bij en leggen we op een luchtige manier uit waar het vandaan komt en hoe je het moet zien. We vertellen bijvoorbeeld wat ‘blaxploitation’ inhoudt. Natuurlijk is het voor 90 procent lachen met deze films, maar voor 10 procent gaan we echt grenzen over, dus wees gewaarschuwd.” Hij doelt bijvoorbeeld op een schokkende horrorfilm over nazi’s: The Beast in the Heat, een film die op IMDB een schamele 3,4 krijgt.
De films komen voornamelijk uit de jaren ’60 en ’70, omdat het tegenwoordig te gemakkelijk is om een slechte horrorfilm te maken, zo legt Doense uit. “Iedere handige jongen met een laptop maakt tegenwoordig special effects die honderd keer beter zijn dan het houtje touwtje-werk uit de jaren ’70. Daardoor zijn die films minder vermakelijk dan de bagger van vroeger.” Als voorbeelden van de wansmaak van nu noemt hij films als Sharktopus en Sharknado. “Misschien gaan we er ooit wel eens wat mee doen, maar het verschil is dat die films eigenlijk al een beetje tongue-in-cheek gemaakt worden. Die mensen weten heel goed dat ze geen meesterwerk maken, terwijl er in de jaren ’60 en ’70 echt heel veel mensen waren die hun stinkende best deden om iets geweldigs te maken, wat het vervolgens dan weer niet werd. En onbedoeld slecht en lachwekkend vinden wij wel een meerwaarde van het materiaal dat wij vertonen.”
“Iedere handige jongen met een laptop maakt tegenwoordig special effects die honderd keer beter zijn dan het houtje touwtje-werk uit de jaren ’70. Daardoor zijn die films minder vermakelijk dan de bagger van vroeger.”
Zoals eerder gezegd organiseert Doense niet slechts filmfestivals, maar werkt hij ook zelf mee aan films. Soms als acteur – zo had hij een kleine rol als verslaggever in de Nederhorrorfilm Sint – maar meestal als producent of regisseur. De nieuwste film die hij heeft geproduceerd, is De Poel: een Nederlandse horrorfilm over een duister meertje waar je het liefst zo ver mogelijk vandaan blijft. “De Poel is een poging om iets te doen wat nog niet eerder is gedaan in Nederland,” legt Doense uit. “Het is een serieuze horrorfilm met elementen die kenners van het genre direct herkennen. Zo staat er een bord met verboden toegang en de personages gaan erlangs. Als je een beetje je genre-klassiekers kent, denk je meteen: ‘foute boel, dat gaat verkeerd’. Sommige mensen vinden dat dan ontzettend slap en een cliché, maar ik vind dat gewoon lachen.”
Doense regisseerde zelf ook diverse korte films, zoals R.I.P. (2001), een typische horrorfilm met kop en staart. In de film breekt een zombie gespeeld door Huub van der Lubbe in bij een vrouw, met wat later blijkt als enige doel de irritant druppende kraan dicht te draaien. “R.I.P. was mijn hommage aan de films die me heel erg hebben beïnvloed toen ik jong was,” vertelt Doense. “Dat zijn die oude klassieke films van Universal, de zwart-wit Frankenstein-films met Boris Karloff. En dan is er de sexy leading lady in nachtjapon die volkomen tegen alle logica in gaat kijken wat er aan de hand is. Dat is een beetje de screen queen uit de Hammer-films uit de jaren ’60. Dat waren altijd van die rondborstige fotomodellen die even de trap afgingen wanneer ze juist dat beter niet konden doen.”
R.I.P. (6') from Jan Doense | Film Events on Vimeo.
Ver Weg (2004) is een korte sciencefictionfilm die Doense eveneens regisseerde. In deze film ‘genieten’ twee mannen in ruimtepak van een ontbijt van vloeibare kip tandoori uit een beker, terwijl ze kijken naar filmpjes van hun geliefden die ver van hen verwijderd zijn. “Tijdens die film wilde ik heel graag experimenteren met special effects in de computer,” vertelt Doense. “Ik had ook nog helemaal geen ervaring met digitaal camerawerk. Toen ik het scenario las, vond ik het nogal een mind fuck. Het was een grappig scenario, dus ik wilde het weleens proberen, mede om dat digitale onder de knie te krijgen. Wat er allemaal al met weinig geld mogelijk was, had mijn stoutste verwachtingen overtroffen, maar het was toch een film waar ik niet helemaal tevreden over was. R.I.P. was echt af en klopte helemaal, maar Ver Weg was naar mijn gevoel iets te snel gedaan. Ik weet nog dat ik aan het regisseren was en een gevoel had van ‘wat doe ik hier?’. Het was een heel surrealistische ervaring. Ik kan me nog herinneren dat er een screening was in Zandvoort met wat oudere mensen. Ik was daar dus, en heb even uitgelegd dat je bij Ver Weg vooral niet te veel moet gaan doordenken. Na afloop waren er mensen die echt boos werden en zeiden dat ze totaal niet wisten wat ze met de film aan moesten. Daar schrok ik wel wat van.”
Ver Weg (Far Away) (6') from Jan Doense | Film Events on Vimeo.
Over Rumoer (2011) is Doense meer te spreken. In deze korte film wordt een stel gefilmd dat hoort dat de koekenpannen bij hun buren door de kamer worden gesmeten. De vrouw vraagt zich ernstig af of het niet uit de hand loopt, en de man kiest ervoor het koppig te negeren. De film speelt zich slechts af in twee ruimtes: de slaap- en woonkamer. “Hier ben ik wel heel tevreden over, alhoewel het einde ook niet helemaal lekker zit,” vindt Doense. “Het is een filmpje dat ik per se wilde maken, en waar ik geen geld voor had. Het was een experiment in hele lange takes, en ook een experiment waarin ik de helft van het verhaal alleen maar met geluid wilde vertellen.”
Momenteel werkt de filmmaker aan de documentaire Cheesehead Blues, over heel wat anders dan horror: bluesmuziek. Hierin volgt hij Theo Dasbach, een ex-bankier uit Nederland die in Mississippi een Rock & Blues-museum begon. Op het Clarksdale Film Festival in Mississippi vertoonde Doense in januari een “onaffe” versie, wat hem echter direct al een prijs voor beste blues-film opleverde. Blues noemt hij een genre dat hij sinds tien jaar begrijpt en dat hij “de bron van alles” noemt. Hij raakte gefascineerd door de muzieksoort en wilde naar de Mississippi Delta om daar zijn blues-helden op te zoeken. En zo gezegd, zo gedaan. “Het is een heel erg achtergebleven gebied,” vertelt Doense. “Er hangt een sfeer die niet van deze tijd is en dat vond ik fascinerend. Er zitten daar bovendien veel mensen die dat op dezelfde manier fascinerend vinden en daar heb je heel snel contact mee. De authentieke bewoners zijn ontzettend lief en gastvrij, dus je krijgt echt de blues experience. Dus toen ik daar rondreed en de Nederlander ontmoette over wie mijn film gaat, dacht ik: als ik over deze man een film kan maken, ga ik via hem de hele scene leren kennen.”
Er komen twee versies van de film, vertelt Doense tot slot. “De ene versie is bijna klaar en die wordt verkocht aan het museum van de man over wie het gaat. En dan ga ik ook nog eens even ongehinderd mijn eigen versie maken met wat minder geïnterviewden, want in de huidige versie zitten er allemaal vrienden van die man in gepropt. Hij krijgt natuurlijk grote problemen als alle mensen die gefilmd zijn er niet in zitten, maar zo maak je natuurlijk geen documentaire. Je moet gewoon kijken wat je hebt en daar het best mogelijke verhaal mee vertellen.”
Cheesehead Blues / promo #1a (6'00") from Jan Doense | Film Events on Vimeo.
Op donderdag 4 september van 23:30 tot 02:30 uur kun je huiveren, joelen, huilen en lachen tijdens de Nacht van de wansmaak in De Bolder.