Over en Uit
Door Bent Van Looy
Soms is de hemel donker, in het putje van de winter, wanneer de zon zelfs ‘s middags niet door het vuile donkerbruin van de wolken komt. Dan is het de branding als een chargerend bataljon, de geschoren koppen vanonder helmen en hoodies tegen elkaar stotend, onstuitbaar en onvermijdelijk op weg naar het strijdperk. Op dat moment waant hij zich weer in Kandahar, om vijf uur in de ochtend met een zware infrarroodverrekijker op zijn smoel, vloekend op de droge wind en de ranzige fishsticks die in zijn darmen een spastische dans doen, een pikzwart gat.
Maar vandaag baadt het hele eiland in het hard soort licht dat sergeant Corné kan missen als kiespijn. Nadat hij het waterreservoir van de koffiezet gevuld heeft, schroeft hij de rode dop terug op de fles mineraalwater. Hij kent niemand die koffie maakt met bruiswater maar het is alles wat er in de kast staat, bruiswater, en de koffie smaakt hier prima. Sergeant Corné heeft hoofdpijn, feestje op de tennisclub, en knijpt zijn ogen samen wanneer hij met een hendeltje de zonnenwering naar boven laat schuiven. Al ruim veertien jaar werkt hij met een handvol anderen in het controlecentrum, op de westelijke helft van het eiland, Cornfield Range is de operationele benaming. Hij kwam hierheen omdat het kalme eilandleven hem goed leek, met vrouw en dochter nog, na jarenlange missies in het stof en de hitte van conflict naar conflict, van woestijn naar woestijn. Het dorp waar zijn huis staat is niet ver, aan de andere kant van de duinen Bij helder weer kan hij de kerk en de vuurtoren zo zien, vanachter het controlepaneel. Vandaag ziet hij helemaal niets.Het zand, de zee, de lucht, ze lijken onderling inwisselbaar. De strakke westenwind jaagt vlagen los zand over de vlakte, als een horde van miljarden muggen. Het zand zoemt, zelfs met de deur dicht kan hij het horen. Het tast alles aan, vreet de hele boel langzaam op, het zand - en het zout. Wit schuim host spuitend aan de horizon, razend maar tevergeefs inbeukend op het strand. Als een weerspiegeling varen ook de wolken aan een rotvaart voorbij, over een zee van een nog oneindiger grijs, gierend over het platte dak van de controletoren en het hele eiland. Hij kijkt naar de klok op muur.
Half tien, Saar zal al aan de schoolbank zitten, aan de andere kant van de zee, beschuiten langzaam wak in de lunchbox, haar perzikroze mobiel op stiltestand.
Hij speurt de horizon af. Over een paar minuten zullen ze hier zijn, zijn collega’s korporaal Huub en Ringo. Voorlopig is er niets anders te zien dan de zwarte vormen van verroeste containers, kriskras op het strand. Sommige zijn onherkenbaar aan flarden geschoten, doorzeefd door vlagen striemende kogelregens, terwijl andere lijken op lege pakjes Marlboro, verfrommeld achtergelaten, ingedeukt door de luchtverplaatsing van ontploffingen. Sergeant Corné laat de zonnenwering weer naar beneden zakken, de hoge ramen die de controleruimte vormen worden weer een reusachtige zonnenbril. Dat is beter. De radio kraakt, het is Corrie op de basis die vanachter haar oversized beker warme chocolade het schema van de dag doorbelt.
“Hé Corrie, heeft Huub die gasflessen dan ingeladen?”
“Ze zijn net vertrokken, wacht ik bel ‘m even. Over.”
“Okee, Corrie, over en uit.”
In de het keukentje beneden warmt korporaal Huub met het campinggasstel gewoonlijk de lunch op. Bami, boerenkool, soms spaghetti.
Saar wilde altijd eten wanneer ze tijdens schoolvakanties met hem mee mocht, aan tafel in de de torenkeuken. Dan zat ze boven een dampend plastic bordje prak langzaam te kauwen, met een blik van oneindige rust alsof ze in een poppenhuis zat, beschut tegen alles. En niet in de controlecentrum van het enige oefenterrein voor live bombardementen van het land.
Over De Sahara, deze enorme zandvlakte die meer dan de helft van het eiland beslaat, scheren iedere dag gewapende straaljagers van de Navo om hier met scherp te schieten op afgedankte tanks of bommen te gooien op het zand. Die bommen laten diepe kraters achter, die Corné en Huub, soms ook Ringo, weer gaan opvullen in graafwagens met rupsbanden. In schuine lijnen rond het doel staan palen, die er vanuit de lucht net zo uit zien als de centimeters op een lineaal. Dat zou het makkelijker moeten maken voor de Franse, de Duitse en Belgische jongens die voor het eerst in hun training met live munitie aan de slag mogen. Meestal gaat het goed en doorzeven de kogels de roestige karkassen zoals gepland. Een handvol keren hebben ze een debiel in de cockpit gezet die de toren, nogthans zwart/geel geblokt zoals het logo van een middelmatige ska-band, aanziet voor het doel. Dan barst de hel los, glasscherven vliegen je om de oren, beeldschermen imploderen, links en rechts, een ijskoude wind slaat je in het gezicht en een verbrande lucht prikt in je neusgaten. Corné wrijft met zijn duim over het kogelgat in het werkblad van zijn bureau. Het is opgevuld met een soort transparant hars, zodat de kogelinslag nog goed te zien is, een gestolde waarschuwing. Als een stip op het strand nadert de matgroene Volkswagen SUV met daarin Korporaal Huub en Ringo. Hij schat dat ze over een kleine vijf minuten hier zullen zijn. Sergeant Corné maakt het beste van de rust die hem nog rest en gaat nog een sigaret roken op de brandtrap. Hij kijkt naar zijn telefoon. Geen nieuwe berichten, niet van haar.
Toen ze kleiner was ging hij uit principe naar buiten om te roken, nu en dan door het gangvenster naar binnen turend. Dan zat Saar op de bank met haar knopjesboek. En boek over tropische vogels met kartonnen bladzijden waar je op kon drukken. De schorre keelklanken van zo’n vogel kraakten dan door het blikken speakertje dat in de rug van het boek verborgen zat. Ze hadden hem als muziek in de oren geklonken.
De deur beneden gaat open, de sleutel kraakt van het zand in het slot. Alles gaat hier vroeg of laat naar de haaien. Ringo steekt zijn zure kop door de deur. Het weekend heeft zelden effect op zijn humeur. Zijn naam gaat hem vooraf als een kwispelende hond, iedereen verwacht een clown met wie het altijd lachen is, wat hem alleen maar kwader maakt. Ringo heeft zijn bijnaam niet te danken aan zijn droopy ogen of zijn liefde voor The Beatles. Toen hij terugkwam uit Kosovo kon hij niet meer normaal slapen. De hele kazerne werd wakker gehouden door Ringo’s benen die met stuiptrekkingen op het stalen stapelbed roffelden, de onregelmatige salvo’s bonkten hol door de gangen. Restless leg syndrome.
“Corneetje.”, Huub komt de ruimte binnen, hevig naar after shave ruikend. Het wordt een rustige ochtend, een paar Duitsers en een Deen zullen straks over het eiland suizen en hun magazijnen leegschieten op de doelen. De drie zullen rapporten opmaken van de inslagen, de rommel opruimen, onontplofte ladingen naar het depot brengen om met een beetje geluk voor het donker weer thuis te zijn. De instrumenten worden opgestart, zuchtend zet Corné de kleine transistorradio aan: Anouk. De eerste F16 wordt rond 10.05 verwacht, nog een klein kwartier. Een zekere rust daalt neer over de controleruimte. Iedereen weet wat hem te doen staat, de checklisten worden nauwkeurig maar geroutineerd afgevinkt, niemand zegt een woord. Corné draait de witbalans van zijn monitor naar omhoog, het felle buitenlicht zorgt ervoor dat de kleine streepjes niet goed zichtbaar zijn. “I’ll never be,” neuriet Huub, “nobody’s wife.” Nog acht minuten tot de kogels met hun impact de doorzeefde oefentanks een nerveus dansje zullen laten doen, gevolgd door het gebulder van de de straaljager, het geluid altijd de feiten achterophinkend. Vroeger vlogen de jagers een stuk lager, zag je reusachtige schaduw over het zand schieten als een enorme, goddelijke vogel.
Saar met een vlieger op het strand. De schele blik van de arend die in fluo op het plastic is gedrukt staart de diepte in. Of is het een draak? Ze danst zo licht als een pluim over het koele, harde zand, haar tenen laten er sierlijke krulletjes op achter. Hij ziet het niet, staat stokstijf met opeengeklemde kaken en kijkt recht de zon in.
Het gekuch van de radio wanneer Corrie bevestigt dat ze op schema zijn, over vier minuten gaat het loos. Ringo staat op, zijn hydrolische bureaustoel sist, en neemt de verrekijker beet die aan een stalen stang uit het plafond komt. Het grijze instrument werd in vijfenveertig achtergelaten door de Duitsers, maar alles doet het nog prima. Buiten giert de wind, het landschap als versteend. 3 minuten en 60 seconden nu en alles is stil. In zijn hoofd telt Corné seconden, af en toe laat hij zijn oog vallen op de wijzers van de klok om te checken. Het is niet nodig, zijn gevoel voor tijd is vlekkeloos. Beroepsmisvorming.
“Godverdomme”, Ringo laat de verrekijker los,”Er ligt iets op het strand.” Corné duikt de trap af, grist zijn regenjas van de kapstok en opent de deur, die door de hevige wind met een klap tegen de muur waait! “Hou ze tegen, bel Corrie”, roept hij voordat hij buiten staat en een paar tellen later in zijn auto zit. Het is winter en het eiland is grotendeels leeg. De toeristen zijn begin oktober verdwenen, en alle eilanders weten dat het deze tijd van het jaar streng verboden is je op De Sahara te wagen. De jeep bokt over golvende zandbanken die de wind gebeeldhouwd heeft. Alles schudt hard op en neer. Zijn aansteker springt rond in het bakje naast zijn pook, soms gewichtsloos in de lucht. Hij trapt de gaspedaal in, wil Huub horen. De headset die hij gebruikt is door het hobbelen onder de bank gerold. Hij telt in zijn hoofd. Nog zo’n anderhalve minuut tot impact, als Corrie de Duitsers maar omleidt. De wagen komt met een smak neer in het zand, zijn handen schieten even van het stuur.
Vroeger, in de zomer, mochten Saar en haar nichtjes wel eens in de jeep het strand op, joelend op en neer verend op de achterbank.”Au! Au!” riepen ze lachend en kwamen er op de terugweg niet uit of het vet goed, dan wel vet cool was geweest.
Hij nadert de silhouet aan de branding, die wild beweegt. Sommige stadshippies komen nu ook in de winter, met hun paarse parka’s en waterdichte bakfietsen, rondjes trappend alsof ze naar de bakker gaan, of naar het park. Ze hebben geen idee. Onwillekeurig kijkt Corné naar boven in zijn achteruitkijkspiegel, alsof hij toch ieder moment het geraas van het gevechtsvliegtuig verwacht. In de hemel alleen het jachtige schimmenspel van grijs. Schokkend rukt de figuur iets op en neer. Een burgerslachtoffer kunnen ze er niet bij hebben. Een paar jaar geleden lag er een debiel in de branding. Een dikke veertiger met natte strengen haar en teveel pillen op. Die was met de helikopter aan wal gebracht en een week onder toezicht geplaatst. Hij gooit zijn portier open en rent naar de branding.
Grommend haalt een grote hond zijn rode kop uit het opgezwollen karkas van een dode zeehond. Het is geen doberman en ook geen herder, misschien een kruising van de twee. De doorweekte vacht op zijn gespierde nek komt overeind en het dier ontbloot zijn gele tanden. Het rotte vlees is van hem, pottenkijkers worden niet geduld. Als het plots begint te gieten nadert Corné met geheven handen het zeehondenlijk, vet en darmen lillend in het zand. Is deze onzalige hond van het dorp hierheen gekomen? De sukkel kan ook van een boot gevallen zijn, of gegooid, wat de mens al niet doet wanneer er niemand kijkt. Het dier duwt zijn nagels diep het zand in en gromt dreigend. Hoe zou het zijn als hij de hond mee kon nemen, met lekkere brokjes lunchworst in de terreinwagen kon lokken. Hij zou een foto nemen voor Saar van de hond op haar bedsprei, met een bot of een gek speeltje in zijn bek. “Voor jou,” zou hij dan teksten, “Voor als je terugkomt”. Zou er antwoord komen op dat bericht?
Maar dan ziet hij de hond heel helder, de gore snuit, de wrede blik. Dit rotbeest staat hem gewoon uit te lachen. Hem, met zijn eenpersoonsdiepvriesmaaltijden, zijn zorgvuldig gespannen tennisrackets, het koude huis aan de haven, Saartjes kamer. Met een rare overslaande stem die hij al 40 jaar niet meer gehoord heeft roept sergeant Corné “Fuck you” tegen het dier en stapt terug naar de auto. Hij grabbelt de headset vanonder de stoel en belt de toren.
Over en uit.