Into The Great Wide Open vindt voornamelijk plaats in en rondom Oost-Vlieland, het enige dorp van het eiland. Maar ooit kende de huidige hoofdplaats een tegenhanger. West-Vlieland verging in 1736, en veel is er niet meer over het dorp bekend. Reden genoeg voor historicus Anne Doedens en Jan Houter, beter bekend als "Jan van Vlieland" en vanaf dag één pleitbezorger van Into The Great Wide Open, om een boek te schrijven over West-Vlieland. In het Nationaal Archief stuitte het duo op de in klad geschreven verhoren over een strandroof op Vlieland, die plaatsvond in 1703. De gebeurtenis staat centraal in het onlangs verschenen boek Strandroof, een tragisch godsgeschenk voor West-Vlieland, waarin de geschiedenis van het verdwenen dorp beschreven wordt. 

Hieronder volgt een sectie uit Strandroof. Het boek is te bestellen via WalburgPers. Bestellen kan ook door Jan Houter te mailen op wappietappie@gmail.com. Dan stuurt Jan het boek gesigneerd en portvrij op.

Een schip met een bijzondere lading strandt
Bij al die onheilen bleef in de vaderlandse pers de ondergang van één schip onopgemerkt: de Engelse West-Indiëvaarder Mary and Sara. Dat schip was door de storm op 7 of 8 december van zijn ankers geslagen onder de Zuid-Engelse kust, bij Deal in het graafschap Kent. Het werd daarna in zware zeeën in westelijke richting voortgejaagd en ging een paar dagen later, op donderdag dertien december 1703, bij Vlieland ten onder. De secretaris van de Amsterdamse admiraliteit had de dag daarvoor, op 12 december, al bericht: ‘het weer komt zo weinig tot bedaren, dat we geen contact meer hebben met Texel en het Vlie.’ We zijn echter goed op de hoogte van de ondergang van het schip door een reeks gebeurtenissen in 1704.

Bijna een jaar na de ramp, op 5 december 1704, legde de West-Vlielandse diender Simon Janse Timmerman, een al wat oudere man van boven de vijftig, een getuigenis af voor de hoge heren van het Hof van Holland, de hoogste rechtbank in het land. De stranding was geschied om drie of vier uur ’s middags. Janse was op het strand geweest toen het gebeurde, samen met schout Herman van den Bergh en twee andere dienders. Daar stond ook een massa West-Vlielanders om de doodsstrijd van de Mary and Sara gade te slaan. De schout gaf opdracht aan sjouwers uit het dorp West-Vlieland om de wacht te houden bij wat aanspoelde, om diefstal te voorkomen. Men moest zich strikt aan zijn bevelen houden! In het donker, om acht of negen uur, sloeg het schip aan stukken, dicht bij de duinen. De lading spoelde aan op het strand en tegen de duinen aan. Een paar opvarenden werden gered, andere spoelden dood aan land. Janse, zijn collega’s en de schout gingen aan de slag om de over een groot stuk strand verspreid liggende zaken te bergen en met wagens naar het dorp te laten brengen. Maar ze konden niet beletten dat de dorpelingen van West-Vlieland de rijke buit die aanspoelde te appetijtelijk vonden om hem in handen van de overheid te laten vallen. In de getuigenis van diender Janse lezen we:

‘[...] hoe hard ze ook hadden geschreeuwd tegen de inwoners van West-Vlieland die op het strand waren, hoe hard ze ook op hen hadden ingeslagen, het baatte niet: een groot deel van de gestrande waren werden door deze mensen geroofd en afgevoerd. Hij kon echter niet zeggen wie precies de daders waren geweest. Om dat goed te zien was het te donker geweest, terwijl hij, als hij naar goederen liep om die te bergen, de mensen naar gestrande zaken op een andere plek liepen om hun slag te slaan. Daarom was hij er niet bij geweest toen men de spullen van het strand af bracht. Hij was met de andere dienders de hele nacht en de volgende dag op het strand gebleven, en daarna nog meerdere dagen en nachten. Volgens hem zijn er na de eerste nacht geen goederen van het strand gestolen.’

Een klassiek geval van jutten? Integendeel, er was veel meer aan de hand: minstens strandroof op grote schaal. Niet alleen was het verslag van Janse wat al te beperkt, hij had ook vergeten te vermelden dat hij, zoals we zullen zien, een deel van de buit mee naar huis had genomen.

De Mary and Sara was een koopvaardijschip dat naar verluidde uit de West kwam, het Caraïbisch gebied. Het schip was daar echter niet naar toe op weg geweest. Veel informatie leek er over het schip de Mary and Sara en zijn lotgevallen aanvankelijk niet te vinden, op een stuk in de National Archives in Londen na. Daarin werd vermeld, dat de ‘koninklijke ontvanger en betaalmeester’ van ‘gelden voor transport’, Charles Mason, in 1703 ruim 113 pond zou hebben betaald aan de kapitein van het schip, James Ellis. Des te meer informatie leverden stukken van het Hof van Holland in het Haagse Nationaal Archief op over de lading. Die komt figuurlijk boven water in de reeks verhoren van tientallen betrokken dorpelingen over de stranding. Zij bestond zoals we hierna uitgebreider zullen zien in ieder geval uit zadels, zilveren en gouden voorwerpen van grote waarde en juwelen. Op het strand kwam minstens één grote kist vol kostbaarheden terecht. Waarschijnlijk waren het er echter twee, naast een klein zilveren kistje waarvan ook sprake is. In de bronnen wordt daarnaast nog een gouden ketting genoemd mogelijk zelfs twee alsmede portretten van denkelijk hoogadellijke personen. Alles met elkaar moet het om een waarde van, omgerekend, vele tienduizenden euro’s zijn gegaan, mogelijk zelfs van vele tonnen.



Heel opvallend was de vondst van ‘een stuk goud ovaalsch wijse gemaackt, en met acht en dertigh grote diamanten en [waarvan alleen het goud al, zo meldde een getuige] waardigh te sijn omtrent in somme van hondert en dertigh guldens.’ We ontdekten dat het ordeteken van de Oostenrijkse afdeling van de Orde van het Gulden Vlies 38 diamanten telde. Naar aanleiding daarvan rees voorzichtig de gedachte dat zich aan boord van de Mary and Sara iemand bevond die iets te maken had met deze orde.

Heel bijzonder was ook de aanwezigheid van ‘juwelties wat groter als een schellingh, waarop beeltenisse van een schaap met een vaandeltie’ stond. Het ging om een afbeelding van het paaslam. Bekend is dat de ‘mouton d’or’, ‘het gouden schaap’, een gouden munt uit de vijftiende eeuw, een dergelijke afbeelding droeg: Sint-Jan met een vlag. Het gaat hier in ieder geval om een schaap en niet om de gouden ramsvacht, het Gulden Vlies, dat de ordetekenen van de gelijknamige orde sierde. Mogelijk duidt de afbeelding op het wapen van een aan boord verblijvende edelman, want dat er adellijke zaken aan boord waren dat zal hierna duidelijk blijken.

Hoe dan ook, hoe de aanwezigheid van al deze kostbaarheden te duiden? Hoe konden we antwoord krijgen op een aantal vragen die rezen? Zoals: wie was de eigenaar van een vermoedelijk ordeteken van de Orde van het Gulden Vlies? En: was er een belangrijk persoon aan boord en wie was dat dan? Er werden echter in de Haagse bronnen geen concrete namen van overlevenden genoemd. In het dossier met verhoren werd daarmee niet gestrooid. Het had er in het begin alle schijn van dat de antwoorden niet of slechts uitermate moeizaam en onvolledig gevonden zouden kunnen worden. Zo zou het verhaal over het schip en zijn lading grotendeels in nevelen gehuld blijven.

Van een heel andere orde zijn de vragen die rezen bij het verdwijnen van de lading door toedoen van de dorpelingen van West-Vlieland. Wie waren de daders van deze grootschalige strandroof? Wat dreef hen? De grondige en uitgebreide verhoren van de dorpsbevolking van West-Vlieland leverden uiteindelijk wel de namen van een drietal schuldigen op, maar wierpen weer nieuwe vragen op: waarom werden andere dieven uit het dorp niet aangepakt? Bij dit alles stond echter één ding recht overeind: de verhoren door de Haagse heren van het Hof van Holland gaven een unieke inkijk in de samenleving van West-Vlieland, een dorp dat een paar decennia later van de kaart verdwenen zou zijn.